woensdag 25 april 2012

Celdeling van het menselijk lichaam


De cel. Het kleinste levende wezen op aarde. De cel, waar de mens volledig uit is opgebouwd. Welkom in de wondere wereld van de cel en hoe deze zich deelt en voortplant!

Het menselijk lichaam ontwikkelt zich door deling en groei vanuit de bevruchte eicel (zygote). Bij deling van een cel ontstaan dochtercellen die vrijwel identiek zijn aan de moedercel. Iedere celdeling wordt voorafgegaan door een kerndeling. Bij zich delende cellen kan men een celcyclus onderscheiden die in twee stadia worden onderverdeeld, namelijk de interfase en de mitose. Hierbij duurt de mitose heel kort, en de interfase lang.

Onder mitose verstaat men de celdeling waarbij uit één cel twee genetisch identieke dochtercellen ontstaan die hetzelfde aantal chromosomen bezitten als de moedercel. De mitose, ook wel somatische celdeling of "gewone" celdeling genoemd, duurt afhankelijk van het celtype en milieuomstandigheden 1 tot 2 uur.

De interfase is het stadium tussen twee op elkaar volgende mitosen. De chromosomen zijn dan gedespiraliseerd tot lange, dunne draden, het chromatine. De duur van de interfase is erg variabel, afhankelijk van het celtype en de milieuomstandigheden. Het duurt in ieder geval vele malen langer dan de mitose zelf, bijvoorbeeld 30 uur.

Tijdens de interfase vinden achtereenvolgens plaats:

- celgroei,
- verdubbeling van de chromosomen (replicatie),
- en een directe voorbereiding op de mitose.

Tijdens de interfase zijn de chromosomen niet waarneembaar.

Mitose
De mitose kan men globaal verdelen in vier fasen:

- Profase. De chromosomen worden zichtbaar doordat de draden van het chromatine zich sterk spiraliseren (condenseren); ieder chromosoom is reeds 'verdubbeld' (tijdens de interfase) en bestaat uit twee chromatiden (dochterchromosomen). De beide centrosomen (centriolen) komen verder van elkaar te liggen en begeven zich naar de polen. Het kernmembraan en de kernlichaampjes, die tijdens de interfase nog wel zichtbaar zijn, verdwijnen.
- Metafase. De chromosomen zijn inmiddels nog korter en dikker geworden. In het cytoplasma is een spoelvormige figuur van fijne draden ontstaan, de zogenaamde kernspoel. De chromosomen zijn inmiddels in het midden van de cel, het equatorvlak, aangekomen. De beide chromatiden van een chromosoom zitten nog aan elkaar vast door middel van het centromeer, een klein, niet kleurbaar en nog ongedeeld lichaampje. Een gedeelte van de spoeldraden (de trekdraden) is daaraan bevestigd.
- Anafase. De centromeren delen zich en de twee chromatiden van ieder chromosoom worden door de trekdraden naar de polen (centrosomen) getrokken. De zelfstandige chromatiden worden vanaf dit moment weer chromosomen genoemd.
- Telofase. Wanneer de chromosomen bij de polen zijn aangekomen, gaan ze zich despiraliseren, waarbij ze weer lang, dun en steeds minder duidelijk worden. Er wordt een kernmembraan gevormd en de kernlichaampjes worden weer zichtbaar. Er volgt dan een insnoering op de plaats waar zich het equatorvlak bevindt.

Na de telofase gaan vele cellen zich specialiseren waardoor ze nooit meer aan een volgende celdeling toekomen. Bij witte bloedcellen is een celdeling waargenomen waarbij het cytoplasma en de kern snel in tweën worden gedeeld zonder dat er chromosomen zichtbaar worden. De cel strekt zich hierbij uit tot een halter die in het midden splijt. Men spreekt dan van amitose. Ook degenererende of abnormale weefselcellen (tumorcellen) kunnen zich soms amitotisch delen. Bij de amitose treedt waarschijnlijk geen splitsing van de chromosomen op.

Meiose (reductiedeling)
In de meeste cellen van het menselijk lichaam komen 23 paar chromosomen voor; men noemt zulke cellen diploïd. Dit is ook het geval bij de cellen waaruit de voortplantingscellen (gameten) ontstaan. De celdeling bij de vorming van deze gameten geschiedt anders dan bij de mitose (zie hierboven). Hij wordt meiose of reductiedeling genoemd omdat bij deze celdeling het aantal chromosomen per nieuw gevormde kern met de helft wordt verminderd. De gameten hebben van ieder chromosomenpaar slechts de helft. Men noemt deze cellen haploïd, hetgeen wordt aangeduid met de letter n (=23). Wanneer de mannelijke en de vrouwelijke gameet met elkaar versmelten (lees: eicel en zaadcel) zal de kern van de bevruchte eicel (zygote) weer het normale aantal chromosomen bevatten: diploïd (2n) = 23 paar. Door de meiose blijft derhalve het aantal chromosomen bij de geslachtelijke voortplanting constant. De meiose omvat twee delingsprocessen, kortweg meiose I en meiose II genoemd.

Meiose I
Hierbij onderscheidt men de volgende fasen:

- Profase I. Deze duurt veel langer dan de profase in de mitose. De chromosomen bestaan aanvankelijk ieder og uit twee chromatiden zoals bij de mitose. De homologe chromosomen (de twee op elkaar gelijkende chromosomen van één paar) gaan naar elkaar toe en gaan "paren", waarbij ze korter en dikker worden. Daarna beginnen de homologe chromosomen elkaar af te stoten; op bepaalde plaatsen blijven ze echter nog bij elkaar: de chiasmata. De chromosomen worden nog korter; kernmembraan en kernlichaampjes verdwijen en de kernspoel wordt zichtbaar;
- Metafase I. De chromosomen rangschikken zich in het equatorvlak, de centromeren delen zich niet;
- Anafase I. De scheiding van de homologe chromosomen wordt nu voltooid; de chromosomen, ieder bestaande uit twee chromatiden, begeven zich naar de polen;
- Telofase I. De chromosomen komen bij de polen. Er wordt een kernmembraan gevormd en tevens een celmembraan, waardoor er twee cellen zijn ontstaan. De kernen hebben dus ieder slechts de helft van het aantal chromosomen van de moedercel waaruit ze zijn ontstaan. In de meiose I vindt derhalve de reductie plaats.

Meiose II
Deze deling kan beschouwd worden als een gewone deling (mitose). Er wordt een nieuwe spoelfiguur gevormd die loodrecht op de eerste staat. De centromeren delen zich nu, waardoor de chromatiden, die nu weer chromosomen genoemd worden, zich naar de polen begeven. EDr zijn ten slotte vier kernen ontstaan, de zogenaamde tetradefiguur. Iedere kern is haploïd. Als het cytoplasma zich heeft gedeeld zijn er, na differentiatie, vier individuele gameten ontstaan. Bij de spermatogenese (vorming van zaadcellen) levert iedere moedercel vier functionele zaadcellen. Bij de oögenese (vorming van de eicellen) blijft er slechts één functionele eicel over die zeer veel cytoplasma (dus reservevoedsel) bevat.

Gedurende meiose I krijgt één van de dochterkernen vrijwel al het cytoplasma, terwijl de andere kern als zogenaamd poollichaampje degenereert.

Gedurende de meiose II wordt opnieuw een poollichaampje gevormd, waardoor uiteindelijk één grote cel overblijft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten