woensdag 25 april 2012

Epilepsie, een aanval van de hersenen

Epilepsie. Wat is dat? Hoe wordt het behandeld? Word er ook onderzoek naar gedaan? Dit zijn vragen die niet alleen opkomen bij mensen die epilepsie hebben, maar ook bij mensen die iemand kennen met epilepsie, of geoon mensen die er graag wat meer over willen weten. Dan zit U hier op de juiste plaats. Hier wordt in duidelijke taal uitgelegd wat epilepsie nou precies is, wat de oorzaken ervan zijn, hoe het wordt behandeld en hoe er onderzoek naar gedaan wordt.

 Epilepsie is een aanvalsgewijs optredende toename van elektrische activiteit in de hersenen, die resulteert in een aanval (insult) waarvan de verschijnselen afhangen van de lokalisatie, verspreiding en intensiteit van de elektrische veranderingen. Men onderscheidt twee hoofdvormen van epilepsie. De ene is de gegeneraliseerde vorm, waarbij tijdens een aanval delen van de hersenen meedoen en het bewustzijn meestal verloren wordt. Bij de focale of partiële epilepsie is slechts een deel van de hersenen betrokken. De symptomen hangen hierbij dan ook grotendeels af van de hersendelen die tegelijk of achtereenvolgens overprikkeld worden. Deze hoofdvormen zijn verder onderverdeeld in verschillende soorten aanvallen, welke later in dit artikel nog aan de orde zullen komen.

Oorzaken van epilepsie
Bij de primair gegeneraliseerde epilepsie zijn geen anatomische (lichamelijke) afwijkingen aantoonbaar die een oorzaak zouden kunnen zijn voor het ontstaan van aanvallen. De oorzaak is niet bekend. Vaak komt deze ziekte familiair voor, maar is zelden erfelijk. Met medicijnen is deze vorm meestal goed onder controle te houden. Als tussen de aanvallen door neurologische, psychische en EEG-veranderingen aantoonbaar zijn, spreekt men van een secundair gegeneraliseerde epilepsie. Deze beschadigingen ontstaan meestal voor of tijdens de geboorte door zuurstoftekort. De reactie op de medicijnen is relatief slecht. De focale epilepsie wordt meestal veroorzaakt door een (anatomische) afwijking in de hersenen. Voorbeelden hiervan zijn littekens na een trauma, hersentumoren en vaatafwijkingen. Er zijn veel factoren bekend die een epilepsie-aanval uit kunnen lokken. Hiertoe behoren: slaaptekort, alcoholgebruik, een schedeltrauma, een snel stijgende lichaamstemperatuur (koortsstuipen), hyperventilatie, vergiftigingen, medicijnen, psychische stress en flikkerend licht (zoals in discotheken of bij het rijden in een laan met bomen op een zonnige dag waarbij schaduw en licht elkaar snel afwisselen).

Onderzoek en behandeling van epilepsie
Vaak arriveert de patiënt pas bij de arts als de aanval al voorbij is en worden de verschijnselen door een derde persoon beschreven. Meestal is op grond hiervan al een diagnose te stellen. Aanvullend kan een EEG tijdens hyperventileren en lichtflitsstimulatie gemaakt worden, waarop bij een deel van de patiënten specifieke epileptische afwijkingen te zijen zijn. De bepaling welke vorm van epilepsie de patiënt heeft, gebeurt grotendeels aan de hand van de anamnese. Verder onderzoek als de CT-scan wordt met name overwogen als het vermoeden op anatomische afwijkingen in de hersenen bestaat.

De behandeling van epilepsie hangt af van de uitingsvorm en de frequentie waarmee de aanvallen optreden. Als een patiënt meer dan één aanval per jaar heeft, wordt gestart met een onderhoudsdosering met anti-epileptica zoals carbamazepine, fenobarbital of natriumvalproaat. Uiteraard moeten uitlokkende factoren worden vermeden. Alcoholgebruik moet zoveel mogelijk vermeden worden, evenals psychische spanningen. Verder moet de patiënt zorgen voor voldoende rust en slaap per dag.

Bij een grand-mal-aanval is verder de eerste hulp zeer belangrijk. Er moet voor worden gezorgd dat de patiënt zich zo min mogelijk kan verwonden. De omgeving van de patiënt moet worden vrijgemaakt, zodat hij zich tijdens de spiertrekkingen niet aan obstakels kan verwonden. Het hoofd moet worden beschermd met iets zachts zoals een kussen of een jas. Voorkomen van een tongbeet wordt afgeraden, dit lukt slechts zelden, maar pogingen hiertoe kunnen het gebit beschadigen.

De verdere hulp is grotendeels gelijk aan de eerste hulp bij een bewusteloze: zorgdragen voor een vrije luchtweg en onbelemmerde ademhaling en het inschakelen van deskundige hulp. Dit laatste is vooral bij een status epilepticus van zeer groot belang vanwege de vaak slechte ademhalingstoestand. Door de patiënt valium toe te dienen (intraveneus of rectaal) kan de aanval vaak gestopt worden.

Uitingsvormen van epilepsie
Gegeneraliseerde epilepsie
Tonisch-clonische krampen (grand mal). Dit is de meest bekende en indrukwekkende verschijningsvorm van epilepsie. Typerend zijn de plotseling intredende bewusteloosheid met spiertrekkingen. Vrijwel altijd wordt de aanval voorafgegaan door een zogenaamde aura, die meestal bestaat uit een vreemd gevoel in de maag, het horen van geluiden, zien van lichtflitsen en ruiken van vreemde geuren. Soms gepaard gaand met angst.

Deze aura duurt enkele seconden tot minuten waarna de patiënt bewusteloos raakt en de spieren kortdurend verkrampen (10 tot 30 seconden). Dit wordt gevolgd door spiertrekkignen (30 tot 60 seconden) die steeds sterker en groter worden. Het gezicht wordt eerst rood door persen, later blauw doordat de ademhaling door de kramptoestand gestoord is. De ogen zijn open met omhoog gedraaide oogbollen en wijde, lichtstijve pupillen. Bij verhoogde speekselsecretie staat schuim op de mond, dat rood verkleurd kan zijn als de patiënt op de tong gebeten heeft. Sommige patiënten zijn tevens incontinent van urine. De trekkingen worden gevolgd door een coma dat 3 tot 15 minuten duurt, soms overgaand in een (diepe) slaaptoestand. Als de patiënt bijkomt, is hij meestal gedesoriënteerd en heeft soms een zogenaamde kater, die uren tot dagen kan aanhouden. Als de aanvallen zich herhalen zonder dat tussentijds het bewustzijn terugkeert, spreekt men van een status epilepticus. Dit is levensbedreigend door het gevaar van zuurstoftekort in de hersenen.

Absences
Deze aanvallen duren veel korter (10 tot 30 seconden) en gaan met weinig motorische verschijnselen gepaard. Ze treden vooral op jeugdige leeftijd op en verdwijnen bij een kwart van de patiënten na de puberteit. De meest voorkomende vorm is de petit-mal-aanval. Tijdens een kortdurende bewustzijnsdaling houdt de patiënt op met zijn normale bezigheden, draait de ogen omhoog en vertoont een wazige blik. Vaak gaat dit gepaard met ritmische schokjes (myoclonïeën) van de oogleden en de mond. Na een aanval gaat de patiënt ongestoord verder met zijn bezigheden, alsof er niets gebeurd is. Als de aanvallen zich snel en voortdurend opvolgen, wordt gesproken van een petit-mal-status, waarbij de patiënt uren tot dagen in een schemertoestand kan verkeren.

Aanvallen van myoclonieën
Vergelijkbaar met een petit-mal-aanval maar dan zonder bewustzijnsdaling. Tijdens de kortdurende heftige spierschokjes, vooral in het bovenlichaam, ontstaat een verlies van spierspanning, waardoor de patiënt kan vallen.

Focale of partiële epilepsie
Psychomotore epilepsie. Deze aanvallen gaan gepaard met het maken van gebaren, kauwen, smakken of het uitvoeren van eenvoudige routinehandelingen die niet helemaal kloppen ,zoals het zetten van thee zonder water in de ketel. De patiënt is geheel tot gedeeltelijk bij bewustzijn en weet dus dat hij een aanval heeft gehad.De aanvallen duren minuten tot uren en gaan soms over in een grand-mal-aanval.

Andere focale aanvallen
Aanvallen die uitgaan van de primaire motorische en/of sensibele schors (die respectievelijk bewegingen en gevoel mogelijk maken) kunnen gepaard gaan met vreemde bewegingen of gevoelens in verschillende delen van het lichaam. Meestal is de patiënt volledig bij bewustzijn. Na afloop ontstaat er een tijdelijke parese (gedeeltelijke verlamming) van de lichaamsdelen die aan de aanval hebben meegedaan. Aanvallen uitgaand van de achterste cortex (van waaruit de prikkels uit het oog worden verwerkt) gaan gepaard met optische prikkelingsverschijnselen zoals het zien van vuurballen en dergelijke.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten